Onze voeding levert veertig essentiële voedingsstoffen: 13 vitamines, 16 mineralen, negen essentiële aminozuren en twee meervoudig onverzadigde essentiële vetzuren, linolzuur en linoleenzuur.[1] Die moet je alle veertig eten om gezond te blijven. Hoeveel van elk, daar is discussie over. Sommige niet-wetenschappers mengen zich enthousiast in die discussie. Op Facebook krijg ik veel posts over linolzuur en linoleenzuur; vaak klinken die verontwaardigd, zelfs woedend. Vanwaar die emoties?

Eerst wat linolzuurgeschiedenis. ‘Zuur’ is een chemische term die u mag negeren. Linolzuur is een bestanddeel van vetten; roomboter bevat 1%, varkensvet 7% en zonnebloemolie 62%.  Rond 1930 werd ontdekt dat een linolzuurloze voeding leidt tot een huidziekte en dat die door een paar gram linolzuur per dag genezen werd.[2] Vandaar de term ‘essentieel vetzuur’.

We spoelen 25 jaar vooruit, naar 1955: president Eisenhower krijgt een hartaanval. In Westerse landen zijn geen vitaminetekorten meer maar wel een epidemie van hartinfarcten. Wetenschappelijk onderzoek onthulde drie hoofdoorzaken: sigaretten, hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte van het bloed.[3] Wat kon je daartegen doen? Minder roken was uitgesloten, mannen konden destijds zo min zonder sigaret als nu zonder auto. Een zoutloos dieet van rijst en fruit verlaagde de bloeddruk maar dat hield niemand vol,[4] en bloeddrukverlagende medicijnen waren er niet.[5]  

Aan een hoog cholesterol was wel iets te doen. Ook daar waren geen geneesmiddelen voor, maar het cholesterolniveau daalde wanneer verzadigde vetten uit vlees en zuivel werden vervangen door plantaardige oliën rijk aan linolzuur.[6] Hartpatienten moesten dus afzien van roomboter en linolzuurrijke margarine eten (verkrijgbaar bij de apotheek), mager vlees, karnemelk en mais-, soja- of zonnebloemolie. Dat advies voor minder verzadigd vet en meer linolzuur werd later uitgebreid tot de algemene bevolking.[7] Er kwam melk en vlees met zonnebloemolie erin maar dat was geen succes. Minder vette melk en vlees wel; volle melk werd verdrongen door halfvolle melk en varkensfokkers fokten magerder varkens. Dat leidde indirect tot minder vet in de voeding, maar daar ging het niet om.

We spoelen weer 25 jaar door, naar 1980. De epidemie van hartinfarcten was op zijn retour. Dat kwam door de vooruitgang in de cardiologie, maar ook doordat mannen toch zonder sigaret bleken te kunnen en doordat al die linolzuur het cholesterol had verlaagd.[8] Een nieuwe generatie voedingsonderzoekers stormde aan, de uitdaging heette nu kanker, en de verdenking viel op vet inclusief linolzuur. Dat zou borst- en darmkanker veroorzaken. De bewijzen waren dunnetjes maar in afwachting van de onderbouwing werden de officiele voedingsadviezen alvast aangepast richting minder vet en meer koolhydraten. Waarom die haast? Deels was het de opkomende vetzucht die zonder veel bewijs werd toegeschreven aan vetrijke levensmiddelen. Deels kwam het doordat kanker werd gezien als een welvaartsziekte van rijke vet-etende landen. Arme mensen in Azie en Afrika kregen minder kanker en hartinfarcten en dat werd toegeschreven aan de rijst, cassave en mais waarmee ze zich voedden. Misschien speelde ook een opstand van jonge babyboomers tegen de linolzuur-establishment.

Anno nu is de nadruk op koolhydraten uit de officiële richtlijnen verdwenen en is linolzuur terug in de gratie, maar de weerstand ertegen is al 60 jaar onverminderd. Tegenstanders zien zich als de underdog in de strijd tegen machtige margarinefabrikanten die ons het plezier in natuurlijk eten ontnemen. Linolzuur en de margarines waar het in zit worden gezien als kunstmatig, onze paleolithische voorouders aten geen margarine. Ook de wetenschappelijke voorvechters van het andere vetzuur, linoleenzuur, beschouwen zich als underdog. Linoleenzuur werd 40 jaar geleden erkend als het tweede essentiële vetzuur;[9] het heeft een zogenaamde omega-3 structuur, net als de vetzuren in vis, terwijl linolzuur een omega-6 vetzuur is. Linoleenzuur lijkt natuurlijk, het zit in groenten al komt het meeste tegenwoordig uit margarine en mayonaise. Omega-3 vetzuren zoals linoleenzuur leken veelbelovend tegen allerlei ziekten. Ze hebben die belofte niet waargemaakt, maar een kleine maar actieve groep wetenschappers draagt nog steeds uit dat linoleenzuur goed is en linolzuur slecht.

Last but not least is het evenwicht tussen de belanghebbende bedrijven weg. De strijd over linolzuur was ook een strijd tussen de zuivel en margarinebedrijven als Unilever en Procter & Gamble. Voor de zuivel is heeft het nog steeds topprioriteit want het linolzuuradvies bedreigt de afzet van roomboter en kaas. Maar margarine is een niche-product geworden, Procter & Gamble heeft het allang afgestoten en Unilever verdient alleen nog wat aan margarine met plantensterol. In een tijd waarin bedrijven oppermachtig zijn krijgt de zuivel dus weinig tegenspel meer.

Meer kan ik niet bedenken. Op internet word ik uitgemaakt voor rotte vis als ik zeg dat linolzuur het risico op hartinfarcten verlaagt, maar wat die mensen drijft kan ik niet doorgronden. Ik ben ook meer geboeid door stofjes: 40 essentiële voedingsstoffen, stuk voor stuk fascinerend.
 
[1] Dietary reference intakes : the essential guide to nutrient requirements, 2006, Institute of Medicine, National Academy of Sciences, Washington DC, USA. Over de de aantallen is discussie mogelijk, bijv 9 of 10 essentiele aminozuren. Bij de vitamines tel ik choline en carotenoiden niet mee en bij de mineralen arsenicum, borium, silicium en vanadium niet. Ik duid alfa-linoleenzuur kortheidshalve aan als ‘linoleenzuur’.
[2] Burr, G.O., Burr, M.M., 1929. A New Deficiency Disease Produced by the Rigid Exclusion of Fat from the Diet. J. Biol. Chem. 82, 345–367.
Evans, H.M., Lepkovsky, S., 1932. Vital Need of the Body for Certain Unsaturated Fatty Acids III. Inability of the Rat Organism to Synthesize the Essential Unsaturated Fatty Acids. J. Biol. Chem. 99, 231–234. Dit is de oudste vermelding van linolzuur als ‘vitamine F’ die ik vond. Merk op dat in die tijd ‘vitamine F’ ook werd gebruikt voor thiamine, dat nu vitamine B1 heet.

[3] Voor een historisch overzicht zie A Stewart Truswell. Cholesterol and beyond – The Research on Diet and Coronary Heart Disease 1900-2000. Springer 2010.

[4]Kempner, W., 1948. Treatment of hypertensive vascular disease with rice diet. The American Journal of Medicine 4, 545–577. doi:10.1016/0002-9343(48)90441-0

[5] Moser, M., 1986. Historical perspective on the management of hypertension. The American Journal of Medicine 80, 1–11. doi:10.1016/0002-9343(86)90845-4

[6] Onze landgenoot Juda Groen was een van de eersten die dat aantoonden: Groen, J.J., Tjiong, B.K., Kamminga, C.E., Willebrands, A.F., 1952. The influence of nutrition, individuality and some other factors including various forms of stress, on the serum cholesterol : an experiment of nine months duration in 60 normal human volunteers. Voeding 13, 556. Het onderzoek was in 1949 uitgevoerd in Paviljoen 7 van het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis (Frenkel, NTVG 1981). Door de publicatie ervan in een Nederlands tijdschrift bleef het internationaal grotendeels onbekend.
Merk op dat het effect van linolzuur op het cholesterol een heel ander is dan het effect op huidziekte, voor dat laatste was maar een minieme hoeveelheid nodig.
[7] Page, I.H., Allen, E.V., Chamberlain, F.L., Keys, A., Stamler, J., Stare, F.J., 1961. Dietary Fat and Its Relation to Heart Attacks and Strokes. Report by the central committee for medical and community program of the American Heart Association. Circulation 23, 133–136. doi:10.1161/01.CIR.23.1.133
Mulder, H., 1973. Mededelingen van de Voedingsraad. Advies inzake de vraag: “Zijn er adviezen en (of) maatregelen gewenst ten aanzien van de hoeveelheid en (of) aard der vetten in de voeding van de Nederlandse bevolking?” Ned Tijdschr Geneeskd 117, 1984–1988.
[8] Goldman, L., Cook, E.F., 1984. The decline in ischemic heart disease mortality rates : an analysis of the comparative effects of medical interventions and changes in lifestyle. Ann Intern Med 101, 825–836. Het dieetadvies omvatte naast minder verzadigd vet en meer linolzuur ook minder cholesterol uit levensmiddelen zoals eieren.
[9]Dyerberg, J., Bang, H.O., Stoffersen, E., Moncada, S., Vane, J.R., 1978. Eicosapentaenoic acid and prevention of thrombosis and atherosclerosis? The Lancet 312, 117–119. doi:10.1016/S0140-6736(78)91505-2
Holman, R.T., Johnson, S.B., Hatch, T.F., 1982. A case of human linolenic acid deficiency involving neurological abnormalities. Am J Clin Nutr 35, 617–623.